Bijbelvast

Dutch

Etymology

Compound of Bijbel + vast. Cf. German bibelfest.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌbɛi̯.bəlˈvɑst/
  • (file)
  • Hyphenation: Bij‧bel‧vast

Adjective

Bijbelvast (comparative Bijbelvaster, superlative meest Bijbelvast or Bijbelvastst)

  1. being well-versed in the Bible, reading the Bible frequently

Inflection

Inflection of Bijbelvast
uninflected Bijbelvast
inflected Bijbelvaste
comparative Bijbelvaster
positive comparative superlative
predicative/adverbial BijbelvastBijbelvasterhet Bijbelvastst
het Bijbelvastste
indefinite m./f. sing. BijbelvasteBijbelvastereBijbelvastste
n. sing. BijbelvastBijbelvasterBijbelvastste
plural BijbelvasteBijbelvastereBijbelvastste
definite BijbelvasteBijbelvastereBijbelvastste
partitive BijbelvastsBijbelvasters
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.