exfoliëren

Dutch

Etymology

Perhaps borrowed from English exfoliate.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɛks.foː.liˈeː.rə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ex‧fo‧li‧e‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

exfoliëren

  1. to remove a layer of skin, as in cosmetic preparation; to exfoliate

Inflection

Inflection of exfoliëren (weak)
infinitive exfoliëren
past singular exfolieerde
past participle geëxfolieerd
infinitive exfoliëren
gerund exfoliëren n
present tense past tense
1st person singular exfolieerexfolieerde
2nd person sing. (jij) exfolieertexfolieerde
2nd person sing. (u) exfolieertexfolieerde
2nd person sing. (gij) exfolieertexfolieerde
3rd person singular exfolieertexfolieerde
plural exfoliërenexfolieerden
subjunctive sing.1 exfoliëreexfolieerde
subjunctive plur.1 exfoliërenexfolieerden
imperative sing. exfolieer
imperative plur.1 exfolieert
participles exfoliërendgeëxfolieerd
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.