grootschalig

Dutch

Etymology

From groot + schaal + -ig.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɣroːtˈsxaː.ləx/
  • (file)
  • Hyphenation: groot‧scha‧lig

Adjective

grootschalig (comparative grootschaliger, superlative grootschaligst)

  1. large-scale
    Coordinate term: kleinschalig

Inflection

Inflection of grootschalig
uninflected grootschalig
inflected grootschalige
comparative grootschaliger
positive comparative superlative
predicative/adverbial grootschaliggrootschaligerhet grootschaligst
het grootschaligste
indefinite m./f. sing. grootschaligegrootschaligeregrootschaligste
n. sing. grootschaliggrootschaligergrootschaligste
plural grootschaligegrootschaligeregrootschaligste
definite grootschaligegrootschaligeregrootschaligste
partitive grootschaligsgrootschaligers

Derived terms

  • grootschaligheid
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.