lachwekkend

Dutch

Etymology

From lach (laugh) + wekkend (inducing)

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌlɑxˈʋɛ.kənt/
  • (file)
  • Hyphenation: lach‧wek‧kend
  • Rhymes: -ɛkənt

Adjective

lachwekkend (comparative lachwekkender, superlative lachwekkendst)

  1. laughable, risible; ridiculous, pathetic

Inflection

Inflection of lachwekkend
uninflected lachwekkend
inflected lachwekkende
comparative lachwekkender
positive comparative superlative
predicative/adverbial lachwekkendlachwekkenderhet lachwekkendst
het lachwekkendste
indefinite m./f. sing. lachwekkendelachwekkenderelachwekkendste
n. sing. lachwekkendlachwekkenderlachwekkendste
plural lachwekkendelachwekkenderelachwekkendste
definite lachwekkendelachwekkenderelachwekkendste
partitive lachwekkendslachwekkenders
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.