meewerken

Dutch

Etymology

mee +‎ werken

Pronunciation

  • Audio(file)

Verb

meewerken

  1. to cooperate

Inflection

Inflection of meewerken (weak, separable)
infinitive meewerken
past singular werkte mee
past participle meegewerkt
infinitive meewerken
gerund meewerken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular werk meewerkte meemeewerkmeewerkte
2nd person sing. (jij) werkt meewerkte meemeewerktmeewerkte
2nd person sing. (u) werkt meewerkte meemeewerktmeewerkte
2nd person sing. (gij) werkt meewerkte meemeewerktmeewerkte
3rd person singular werkt meewerkte meemeewerktmeewerkte
plural werken meewerkten meemeewerkenmeewerkten
subjunctive sing.1 werke meewerkte meemeewerkemeewerkte
subjunctive plur.1 werken meewerkten meemeewerkenmeewerkten
imperative sing. werk mee
imperative plur.1 werkt mee
participles meewerkendmeegewerkt
1) Archaic.

Antonyms

  • tegenwerken

Related terms

  • medewerker

Anagrams

  • werken mee
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.