nabewerken

Dutch

Etymology

From na +‎ bewerken.

Pronunciation

  • Audio(file)

Verb

nabewerken

  1. to put a finishing touch on

Inflection

Inflection of nabewerken (weak, prefixed, separable)
infinitive nabewerken
past singular bewerkte na
past participle nabewerkt
infinitive nabewerken
gerund nabewerken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular bewerk nabewerkte nanabewerknabewerkte
2nd person sing. (jij) bewerkt nabewerkte nanabewerktnabewerkte
2nd person sing. (u) bewerkt nabewerkte nanabewerktnabewerkte
2nd person sing. (gij) bewerkt nabewerkte nanabewerktnabewerkte
3rd person singular bewerkt nabewerkte nanabewerktnabewerkte
plural bewerken nabewerkten nanabewerkennabewerkten
subjunctive sing.1 bewerke nabewerkte nanabewerkenabewerkte
subjunctive plur.1 bewerken nabewerkten nanabewerkennabewerkten
imperative sing. bewerk na
imperative plur.1 bewerkt na
participles nabewerkendnabewerkt
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.