noordwaarts

Afrikaans

Etymology

From Dutch noordwaarts, from Middle Dutch nortwaert. Equivalent to noord (nord) + -waarts (-wards).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈnʊə̯rt.vɑːrts/

Adverb

noordwaarts

  1. northwards

Dutch

Etymology

From Middle Dutch nortwaert. Equivalent to noord (nord) + -waarts (-wards).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈnoːrt.ʋaːrts/
  • (file)
  • Hyphenation: noord‧waarts

Adverb

noordwaarts

  1. northwards

Descendants

  • Afrikaans: noordwaarts

Adjective

noordwaarts (comparative noordwaartser, superlative meest noordwaarts or noordwaartst)

  1. northward, northerly

Inflection

Inflection of noordwaarts
uninflected noordwaarts
inflected noordwaartse
comparative noordwaartser
positive comparative superlative
predicative/adverbial noordwaartsnoordwaartserhet noordwaartst
het noordwaartste
indefinite m./f. sing. noordwaartsenoordwaartserenoordwaartste
n. sing. noordwaartsnoordwaartsernoordwaartste
plural noordwaartsenoordwaartserenoordwaartste
definite noordwaartsenoordwaartserenoordwaartste
partitive noordwaartsnoordwaartsers
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.