omlaaglopen

Dutch

Etymology

From omlaag (downwards) + lopen (to walk).

Pronunciation

  • IPA(key): /ɔmˈlaːxˌloː.pə(n)/
  • Hyphenation: om‧laag‧lo‧pen

Verb

omlaaglopen

  1. to walk downwards
  2. to decline

Inflection

Conjugation of omlaaglopen (strong class 7, separable)
infinitive omlaaglopen
past singular liep omlaag
past participle omlaaggelopen
infinitive omlaaglopen
gerund omlaaglopen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular loop omlaagliep omlaagomlaagloopomlaagliep
2nd person sing. (jij) loopt omlaagliep omlaagomlaaglooptomlaagliep
2nd person sing. (u) loopt omlaagliep omlaagomlaaglooptomlaagliep
2nd person sing. (gij) loopt omlaagliept omlaagomlaaglooptomlaagliept
3rd person singular loopt omlaagliep omlaagomlaaglooptomlaagliep
plural lopen omlaagliepen omlaagomlaaglopenomlaagliepen
subjunctive sing.1 lope omlaagliepe omlaagomlaaglopeomlaagliepe
subjunctive plur.1 lopen omlaagliepen omlaagomlaaglopenomlaagliepen
imperative sing. loop omlaag
imperative plur.1 loopt omlaag
participles omlaaglopendomlaaggelopen
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.