optrommelen

Dutch

Etymology

From op +‎ trommelen.

Pronunciation
  • Audio(file)

Verb

optrommelen

  1. to rally, to drum up

Inflection
Inflection of optrommelen (weak, separable)
infinitive optrommelen
past singular trommelde op
past participle opgetrommeld
infinitive optrommelen
gerund optrommelen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular trommel optrommelde opoptrommeloptrommelde
2nd person sing. (jij) trommelt optrommelde opoptrommeltoptrommelde
2nd person sing. (u) trommelt optrommelde opoptrommeltoptrommelde
2nd person sing. (gij) trommelt optrommelde opoptrommeltoptrommelde
3rd person singular trommelt optrommelde opoptrommeltoptrommelde
plural trommelen optrommelden opoptrommelenoptrommelden
subjunctive sing.1 trommele optrommelde opoptrommeleoptrommelde
subjunctive plur.1 trommelen optrommelden opoptrommelenoptrommelden
imperative sing. trommel op
imperative plur.1 trommelt op
participles optrommelendopgetrommeld
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.