saprijk

Dutch

Etymology

Compound of sap (juice) + rijk (rich).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈsɑp.rɛi̯k/
  • (file)
  • Hyphenation: sap‧rijk

Adjective

saprijk (comparative saprijker, superlative saprijkst)

  1. juicy, succulent
    Synonyms: sappig, succulent

Inflection

Inflection of saprijk
uninflected saprijk
inflected saprijke
comparative saprijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial saprijksaprijkerhet saprijkst
het saprijkste
indefinite m./f. sing. saprijkesaprijkeresaprijkste
n. sing. saprijksaprijkersaprijkste
plural saprijkesaprijkeresaprijkste
definite saprijkesaprijkeresaprijkste
partitive saprijkssaprijkers

Derived terms

  • saprijkheid
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.