stopzetten

Dutch

Etymology

From stop + zetten.

Pronunciation

  • (file)
  • Hyphenation: stop‧zet‧ten

Verb

stopzetten

  1. to discontinue, to suspend, to adjourn, to interrupt (a process, function, task, position, or event)

Inflection

Inflection of stopzetten (weak, separable)
infinitive stopzetten
past singular zette stop
past participle stopgezet
infinitive stopzetten
gerund stopzetten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zet stopzette stopstopzetstopzette
2nd person sing. (jij) zet stopzette stopstopzetstopzette
2nd person sing. (u) zet stopzette stopstopzetstopzette
2nd person sing. (gij) zet stopzette stopstopzetstopzette
3rd person singular zet stopzette stopstopzetstopzette
plural zetten stopzetten stopstopzettenstopzetten
subjunctive sing.1 zette stopzette stopstopzettestopzette
subjunctive plur.1 zetten stopzetten stopstopzettenstopzetten
imperative sing. zet stop
imperative plur.1 zet stop
participles stopzettendstopgezet
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.