voortrekken

Dutch

Etymology

From voor + trekken.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈvoːrˌtrɛ.kə(n)/
  • (file)

Verb

voortrekken

  1. to favour, to show favouritism towards

Inflection

Inflection of voortrekken (strong class 3b, separable)
infinitive voortrekken
past singular trok voor
past participle voorgetrokken
infinitive voortrekken
gerund voortrekken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular trek voortrok voorvoortrekvoortrok
2nd person sing. (jij) trekt voortrok voorvoortrektvoortrok
2nd person sing. (u) trekt voortrok voorvoortrektvoortrok
2nd person sing. (gij) trekt voortrokt voorvoortrektvoortrokt
3rd person singular trekt voortrok voorvoortrektvoortrok
plural trekken voortrokken voorvoortrekkenvoortrokken
subjunctive sing.1 trekke voortrokke voorvoortrekkevoortrokke
subjunctive plur.1 trekken voortrokken voorvoortrekkenvoortrokken
imperative sing. trek voor
imperative plur.1 trekt voor
participles voortrekkendvoorgetrokken
1) Archaic.

Derived terms

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.